De dagelijkse medische actualiteit voor Belgische artsen en apothekers.
Vorsers hebben recentelijk de correlatie tussen een genetische aanleg tot bepaalde neuropsychiatrische trekken en het beroep onderzocht. Ze hebben daarbij zwakke, maar toch significante correlaties gevonden. Dat illustreert de complexiteit van de interacties tussen genetica, de omgeving en het sociale traject.
Met polygene scores (PGS) kan je de genetische aanleg tot ontwikkeling van specifieke stoornissen of trekken zoals een autismespectrumstoornis, een aandachtstekortstoornis met of zonder hyperactiviteit (ADHD) en depressie ramen. Die scores zijn opgesteld uitgaande van grote genetische studies en zeggen iets over tendensen in een populatie, maar zijn niet geschikt om het individuele risico te voorspellen.
De vorsers hebben de gegevens van meer dan 420 000 mensen opgenomen in de biobanken Million Veteran Program (MVP) en de UK Biobank geanalyseerd. Ze hebben onderzocht of de keuze van specifieke beroepen zoals informatica, kunst en gezondheidszorg kon worden voorspeld op grond van de polygene scores van neuropsychiatrische trekken.
Belangrijkste resultaten: zwakke, maar significante correlaties
De polygene scores correleerden significant met bepaalde beroepen, maar het effect was marginaal: de scores voorspelden minder dan 0,4% van de waargenomen variantie. Mensen met een hogere polygene score van ADHD hadden iets vaker een minder academisch beroep, wat vaak toe te schrijven was aan een lager scholingsniveau.
Demografische factoren zoals de leeftijd en het geslacht daarentegen waren veel belangrijker en verklaarden respectievelijk 21% en 7% van de variantie bij de beroepskeuze.
Het professionele traject wordt dus vooral bepaald door de omgeving en sociale opportuniteiten.
Hier klikken om er meer over te vernemen.